
Inleiding
In 2019 benaderde Luuk Oevermans van Staatsbosbeheer mij met de vraag of we iets konden doen aan het besluit van het bestuur van Waterschap Rivierenland om de oude Donkse brug, ook wel Broekse brug genoemd, te slopen. Twee bruggen moesten plaats maken voor één nieuwe brug. Een lange weg volgde en in samenspraak met de gemeente Molenlanden, het Waterschap Rivierenland en de op 1 december 2020 opgerichte Stichting Instandhouding Oude Donkse Brug hebben we een oplossing gevonden de brug te behouden. De brug is om twee redenen interessant. De eerste betreft een cultuurhistorische omdat er al vanaf 1366 een verbinding tussen de beide oevers van het Grote of Achterwaterschap is geweest. Het noordelijke landhoofd van de brug ligt aan de kade langs de polder Kortenbroek en het zuidelijke landhoofd ligt aan de kade langs de polder Langenbroek. De tweede reden is een recreatieve. Veel wandelaars lopen graag een rondje door natuurgebied de Donkse Laagten vanaf de Donk via de kade langs de ene oever van het Achterwaterschap en via de Donkse brug naar de Streefkerkse Achterdijk om uiteindelijk via de tweede brug weer terug te wandelen. Het verleden van de polders Kortenbroek en Langenbroek gaat terug tot de ontginning van de Alblasserwaard.
De ontginning van de Alblasserwaard1
Vanaf de elfde eeuw is de ontginning van de Alblasserwaard in volle gang. De ontginners kiezen voor een systematische aanpak. Ze beginnen vanaf de omliggende rivieren de Lek en de Merwede en werken richting het midden van de waard. De structuur van deze ontginning is tot op de dag van vandaag duidelijk zichtbaar in de polders van de Alblasserwaard. Kaarsrechte sloten die in noord-zuidrichting lopen en een daarop aansluitend systeem van voor- en achterweteringen die in oost-westrichting lopen, voeren het water af naar de aanvankelijk lager gelegen veenriviertjes zoals de Alblas, de Giessen en de gegraven Graafstroom. Tussen dit sloten- en weteringenpatroon ontstaan afgebakende percelen land met een vaste omvang. De lengte van de percelen land bedraagt ongeveer 1.250 meter terwijl de breedte ongeveer 114 meter is. Kaden of lage dijkjes omringen de polders die bestaan uit meerdere percelen land. Elke polder heeft een eigen bestuur dat toeziet op het juiste polderpeil. Dat doen ze door bijvoorbeeld het openzetten van sluizen om het water uit en indien nodig in te laten.
In de twaalfde eeuw is het middengebied van de Alblasserwaard aan de beurt. Doordat de ontginning vanaf de rivieren de Lek en de Merwede begint en zich zo naar het midden van de Alblasserwaard beweegt, is het op sommige plaatsen passen en meten om het sloten- en weteringenpatroon op elkaar te laten aansluiten en dat geldt dan ook voor de daartussen liggende percelen land. Dat is de reden dat de structuur in het middengebied ten noorden van het veenriviertje als de Alblas en richting het oosten er anders uitziet.
Er ontstaat een samenhangend geheel van waterbeheersing en bestaanszekerheid voor de boeren. Als de ontginning van de Alblasserwaard in de tweede helft van de dertiende eeuw is afgerond kunnen we de inrichtingssporen nog steeds lezen op hedendaagse kaarten van het gebied. Omdat deze percelen ten tijde van de ontginning boven het peil van de veenriviertjes liggen, is akkerbouw de belangrijkste inkomstenbron voor de boeren. Zodra de bodem gaat dalen verandert dit van lieverlee in veeteelt.

De beheersing van het waterpeil in de Alblasserwaard
De polders Kortenbroek en Langenbroek behoren net als de polder Streefkerk sinds de ontginning van de Alblasserwaard tot het dorp Streefkerk. Boeren uit Streefkerk, Brandwijk en Bleskensgraaf zijn eigenaar van het hooiland in de polders Kortenbroek en Langenbroek of pachten het. De polders liggen ver van de bewoonde wereld en vrijwel uitsluitend gebruikt als hooiland. Een boer hoeft er dan ook niet regelmatig te zijn voor het bewerken en bemesten van zijn land. In 1366 verandert de situatie drastisch vooral voor de boeren die in Streefkerk wonen. Tot die tijd gaat de uitwatering van de polders in de Overwaard bij Giessendam in de Merwede. Dat geldt echter niet voor de polders van Liesveld, die wateren uit in Groot-Ammers.
De aanpassing van de uitwatering is nodig omdat het veen in de polders van de Alblasserwaard inklinkt waardoor het water niet meer automatisch via de veenriviertjes als de Alblas en de Giessen naar de omliggende rivieren als de Lek en de Merwede wegstroomt. De polders komen van lieverlee lager te liggen ten opzichte van de rivieren. Er zijn drastische maatregelen nodig. En dat gebeurt. In dat jaar op 22 augustus bepaalt hertog Albrecht van Beieren aan al degenen, dewelke met hunne landen liggen tusschen de Lekke en Merwede, Meerkerker Zydewinde en Giessendam en alle die toentertijd te Giessendam, uitwaterden, alsmede aan die van Liesveld, vergunt en gegeven een nieuw waterschap om hetzelve ten eeuwigen dage te leiden door zijn graafschap, gaande van de landen van Liesveld, door Streefkerker-Brouck, door Streefland en door Nieuw-Lekkerland naar het Elshout tot in de diepte van de Lecq.2 En zo gebeurt het. Alle landeigenaren gaan akkoord en dat is tevens het moment waarop het Collegie van den Overwaard is opgericht, bestaande uit een schout en zeven heemraden. Vanaf 1366 vloeit al het water van de Overwaard via het gegraven Achterwaterschap richting de Hoge Boezem van de Overwaard door de sluizen bij het Elshout. Er komt een moment waarop dit ook niet meer afdoende is. Dan zijn molens nodig om het water op te malen waardoor het alsnog in de omliggende rivieren kan stromen. De eerste molens verschijnen rond 1450.
Een brug zorgt ervoor dat de verbinding met het land in polder Langenbroek gewaarborgd blijft. In de eerste eeuwen ziet het Achterwaterschap er nog niet uit zoals heden ten dage. Op een kaart uit 1706 is zichtbaar dat er nog verschillende stroken of ribben land in het water liggen. Na de watersnood van 7 februari 1726 besluit het bestuur van de Overwaard op 29 mei van dat jaar dat de ribbens leggende in het waterschap wierden weggenomen en uijtgehaald. Dit om de doorstroming beter te kunnen laten verlopen.


Om de doorstroming van het af te voeren water nog verder te verbeteren besluit het bestuur van waterschap de Overwaard dat het Achterwaterschap op een voorgeschreven diepte moet blijven en dat er jaarlijks gebaggerd moet worden om dat peil te handhaven. Jaarlijks maken ze hiervoor een bestek met voorwaarden. Zo ook op 27 augustus 1841. Zo’n bestek dient als onderlegger voor een openbare aanbesteding van de baggerwerkzaamheden. De bagger moet op de kaden langs het water worden aangebracht en dat ook weer onder strikte voorschriften. Een dag later vindt die aanbesteding plaats. Het totale project kost in 1841 1.545 gulden. Arie Kamerman, arbeider uit Papendrecht, neemt het vijfde perceel, waar de Donkse brug onder valt, aan voor een bedrag van 240 gulden. Uiterlijk 1 december moeten de werkzaamheden zijn afgerond. De reden hiervoor is dat bij een eventuele dijkdoorbraak, die meestal in de winter of het vroege voorjaar plaatsvindt, het water snel afgevoerd kan worden. Iedere dag dat de werkzaamheden langer duren betaalt de aannemer vijf gulden boete. In de jaren daarna daalt de totale aanneemsom tot ruim 1.100 gulden. Men wil het werk klaarblijkelijk graag hebben.



Het bestuur van het waterschap de Overwaard komt regelmatig twee aaneengesloten dagen bij elkaar als er sprake is van een schouw gecombineerd met een vergadering. De leden moeten immers een behoorlijke afstand afleggen, meestal met paard en wagen, om bij het waardhuis van de Overwaard langs de Lekdijk in Kinderdijk te komen. Ze overnachten daar. Op zolder zijn voldoende kamers beschikbaar. Ze hebben kost en inwoning. Er wordt goed voor ze gezorgd.



In 1369 past waterschap de Nederwaard vanwege de inklinking van de bodem ook de afwatering van de Graafstroom en de Alblas aan. Het waterschap laat een watergang graven vanuit de Alblas door Blokweer tot Nieuw-Lekkerland voor de Hoge Boezem van de Nederwaard. De uitwatering die tot dan toe bij Alblasserdam plaatsvindt, wordt verlegd naar de Lek, voor een groot deel parallel lopend aan het Achterwaterschap dat enkele jaren daarvoor is gegraven. Deze watergang krijgt de naam het Nieuwe Waterschap. Dit gebied valt onder het bestuur van de Nederwaard.
Door de jarenlange afwatering daalt het veen steeds verder en het water van de omliggende rivieren stijgt. Dat betekent dat de natuurlijke afwatering niet meer werkt. Om die reden worden vanaf de vijftiende eeuw poldermolens gebouwd om het water naar de hoger liggende afwateringskanalen en boezems te pompen. Het gevecht van de bewoners van de Alblasserwaard tegen het water blijft. In de achttiende eeuw komen er watermolens die het water via hoger liggende boezems naar de rivier de Lek afvoeren.
In de Nederwaard besluit het bestuur in 1738 tot het stichten van acht ronde stenen molens die tot taak hebben het water uit de Alblas op te malen naar de Hoge Boezem waardoor lozing op de Lek weer mogelijk is. Zij moeten gezamenlijk het water van 25 poldermolens wegpompen. Zeven verschillende aannemers bouwen deze molens voor de prijs van 9.000 gulden per molen.
In 1739 blijven de binnenlanden van de Overwaard door het overvloedige regenwater zelfs geheel onder water staan. Ook dat bestuur neemt een ingrijpend besluit. Op 17 juli van dat jaar zijn de acht molens van de Overwaard openbaar aanbesteed voor de som van 10.500 gulden per molen. Zij verwerken het water van de 43 poldermolens richting de daartoe gegraven Hoge Boezem bij het Elshout. Van daaruit stroomt het door de hoge sluizen in de rivier de Lek. Ook in Groot-Ammers is er dan nog een sluis die echter geen dienst meer doet vanwege het hoge waterpeil in de Lek. In 1757 is die definitief dicht.
De grote doorbraak in de bemaling ontstaat met de komst van stoomkracht. Men is dan minder afhankelijk van de wind. De ontwikkelingen gaan dan snel. In 1867 wordt het eerste stoomgemaal gebouwd in de Nederwaard en niet veel later start ook de Overwaard met het bouwen van een stoomgemaal. Beide gemalen zijn in eerste instantie bedoeld als aanvulling op de bestaande molens. Dat verandert in 1927. Het waterschap van de Nederwaard besluit het stoomgemaal om te bouwen tot een krachtig dieselgemaal. De molens zijn dan niet meer nodig en zij verliezen daarmee hun functie. Het waterschap van de Overwaard maakt de overstap naar elektrisch aangedreven motoren en moderniseert het Wisboomgemaal. Na de Tweede Wereldoorlog hebben de zestien molens van de Nederwaard en de Overwaard geen functie meer in het malen en staan ze op de nominatie om gesloopt te worden. Het werkbezoek van koningin Juliana in 1951 aan Kinderdijk ligt waarschijnlijk aan de basis voor het behoud van deze molens. Tot op de dag van vandaag staan ze er nog en vormen ze samen met de twee molens van de polder Nieuw-Lekkerland en molen de Blokker de negentien molens van de UNESCO Werelderfgoed Kinderdijk-Elshout.

Het ontstaan van de namen Overwaard en Nederwaard
De naam Overwaard is een later tot stand gekomen aanduiding voor het orgaan dat het gegraven Achterwaterschap gaat beheren. In de stukken wordt in eerste instantie slechts gesproken over het complex van gegraven wateringen, het waterschap, het waterschap door het land van Liesveld en het waterschap in de Alblasserwaard. Pas als er sprake is van een andere gelijksoortige instelling, komt er een aanduiding van het eerste waterschap.
In het charter van de Nederwaard wordt dat waterschap beschreven als voort door Nieuw- Leckerlant beneden dat waterschap, dat de heeren van boven hebben. In 1384 komt voor het eerst de naam Overwaterschap voor: ofte aerde hadde tusschen dat water van den Alblas ende ‘t Overwaterschap. Een naamgeving dus ten opzichte van het lager gelegen waterschap dat dan in de loop van de tijd Nederwaterschap gaat heten.
In 1391 is de omschrijving nog steeds vaag: beneden dat waterschap dat de heeren van boven hebben. Het beherend orgaan van het waterschap van de heren van boven heeft in de loop van de tijd de naam overgenomen.
Cultuurverschil en geschillen tussen de Nederwaard en de Overwaard
De molens van de Nederwaard en die van de Overwaard zijn vanaf het begin in handen van verschillende waterschappen met ieder een eigen cultuur. Vanaf het begin is er rivaliteit tussen beide boezemwaterschappen. Dit begint al in de veertiende eeuw omdat in de Overwaard heren van hoge adel belangen hebben in tegenstelling tot de Nederwaard waar het benoemingsrecht bij de niet adellijke ambachtsheer van Alblas en Alblasserdam ligt. De heemraden komen uit de deelnemende ambachtsheerlijkheden. Tussen beide waterschappen blijft een groot verschil in rijkdom. Het ambt van heemraad van de Overwaard is enkel bestemd voor mensen van adellijke komaf en de functie van voorzitter van het college is tot de achttiende eeuw erfelijk. Bij de Nederwaard bestaat het college vanaf de oprichting al uit gekozen heemraden. Met het samenvoegen van de waterschappen in 1984 ontstaat eindelijk eenheid. In 2005 ontstaat het huidige Waterschap Rivierenland dat bestaat uit maar liefst 474 voorlopers.
Polder Kortenbroek
De omvang van de langgerekte polder Kortenbroek bedraagt ongeveer 190 hectare. De Streefkerkse Achterdijk vormt de scheiding met de polder Streefkerk. Deze dijk is nog steeds in tact en is een mooi fietspad door het gebied.
Polder Kortenbroek watert van oudsher af op het Achterwaterschap. Voor die afwatering bouwt men een molen, de Broekmolen, bij de westpunt van de polder. Via een heul in de kade van het Grote of Achterwaterschap komt het water hierin terecht. De Broekmolen bestaat vermoedelijk al in 1514 en zeker in het begin van de zeventiende eeuw. Dat blijkt uit een arbitrale uitspraak van 26 augustus 1614 over het onderhoud van de heul. Er wordt verklaard dat het onderhoud voortaan ten laste komt van Streefkerk. De Overwaard betaalt hiervoor een bedrag van 32 gulden. Voor die tijd is de bemaling kosteloos. Eerst is Streefkerk niet bereid te betalen. Op 11 februari 1743 sluiten Streefkerk en de Overwaard een akkoord. Dat houdt in dat het bestuur van polder Kortenbroek jaarlijks een bedrag van 50 gulden aan de Overwaard betaalt. Dit duurt voort tot 26 oktober 1915. In de Streefkerkse Achterdijk tussen Kortenbroek en de eigenlijke polder Streefkerk ligt vlak bij de Broekmolen een hulpsluisje waardoor de beide polderdelen elkaar indien nodig met het malen kunnen helpen. Van dit sluisje schijnt wel eens misbruik te zijn gemaakt want de schout en gerechten van Streefkerk krijgen op 22 mei 1751 van het bestuur van waterschap de Overwaard te horen dat ze het sluisje willen slopen en de Streefkerkse Achterdijk op die plaats willen dichtmaken. Streefkerk zegt hierin toe. Of ze dit daadwerkelijk doen, is niet duidelijk, wel dat de duiker in ieder geval weer aangebracht wordt.




Polder Langenbroek en zijn bewoners
Polder Langenbroek behoort tot het dijkdorp Streefkerk. De omvang van de in grote lijnen driehoekige polder bedraagt bijna 100 hectare. Aan de noordkant wordt de polder begrensd in het midden van het Grote of Achterwaterschap, in het oosten door de Langenbroekse kade en in het zuiden in het midden van de Brandwijkse Molenvliet en aan de zuidwestzijde de Lappersekade. De aanleg van het Grote of Achterwaterschap zorgt ervoor dat polder Langenbroek geïsoleerd wordt van het overige grondgebied van de Streefkerk. Zolang polders hun eigen bestuur hebben, zijn ze zelfstandig en werken ze samen hoewel er soms ook rivaliteit is. De zelfstandigheid van een polder is ook zichtbaar in een begroting en een jaarrekening.

Vanuit het Grote of Achterwaterschap wordt via een duiker water ingelaten en via een stuw kan het overtollige water worden geloosd op de Brandwijkse Vliet. Polder Langenbroek doet bij langdurige regenval dienst als een soort waterberging voor de polders Brandwijk en Zevenhoven. De uitlaatduiker blijft dicht totdat het overtollige water uit deze polders is weggemalen. Naarmate de tijd vordert, neemt het belang van intensiever gebruik van het land in deze polder toe. Het polderbestuur vervangt de uitlaatduiker door een regelbare stuw.
Er zijn aanwijzingen dat de Langenbroek niet altijd op de Brandwijkse Vliet heeft uitgewaterd. Een herbevestiging van een eerdere acte uit 1521, gedateerd 1645, toont aan dat de Langenbroek mag uitwateren op de Alblas: …..versogt weesende als dat sij in voorleeden tijden altijd pleegen uijt te waateren met die van den Neederwaart met haaren Langenbroek te weeten van den Broeksen Meulen off zuijdwaards aan tusschen den wegh genoemt Zijdwind en die Albinse Waateringe en so voorts in den Alblas…..3 Het lijkt er dus op dat de Langenbroek tot het midden van de zestiende eeuw westwaarts afwatert en ter hoogte van de Broekmolen vlak voor de Zijde naar het zuiden afbuigt naar de Alblas.
Polder Langenbroek wordt in 1546 bij Brandwijk in bemaling genomen en maakt waterstaatkundig daarmee één geheel uit en behoort als zodanig tot de Nederwaard.
Op 9 augustus 1547 wordt het bestuur van polder Langenbroek verplicht de heul, een overbrugde doorgang in een waterkering, die in de kade langs het Grote of Achterwaterschap ligt op te ruimen en te dichten en ter plaatse een inlaatzijl aan te brengen om bij droogte water te kunnen inlaten. Ze moeten eveneens een zijl maken in de Lappersekade tegen het land van polder Zevenhoven, dus aan de Brandwijkse Molenvliet. Bij plotselinge waterproblemen moet de zijl, ook wel duiker genoemd, van polder Langenbroek twee of drie dagen lang gesloten blijven zodat de molens eerst de polders Brandwijk en Zevenhoven kunnen bemalen. In 1725 sluiten de ingelanden van polder Langenbroek een overeenkomst met het bestuur van de polders Brandwijk en Zevenhoven over de afwatering van Langenbroek in gemeenschap met Brandwijk en Zevenhoven.


Op 3 december 1856 geven de besturen van de polders Streefkerk, Kortenbroek en Langenbroek te kennen dat ze tot één administratieve polder verenigd willen worden. Dit met instemming van de dijkgraaf en hoogheemraden van de Alblasserwaard. Gedeputeerde Staten van Holland weigeren echter hun medewerking te verlenen. Ze gaan op 18 augustus 1858 wel akkoord met een bijzonder reglement voor de Verenigde Polders Streefkerk, Kortenbroek en Langenbroek zodat ze zich dan alsnog verenigen. Ze maken een afzonderlijke begroting en jaarrekening. Alleen voor de salarissen van bijvoorbeeld de watermolenaars en bestuurskosten zoals verzekeringskosten tegen brandschade hebben ze een gemeenschappelijke begroting en jaarrekening. Via een verdeelsleutel draagt ieder bij in de kosten. In 1881 verschijnt bij Koninklijk Besluit een bijzonder reglement voor de polders Streefkerk, Kortenbroek en Langenbroek waarin de onderlinge samenwerking wordt vastgelegd. De minister van Binnenlandse Zaken evenals de minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid zijn hiermee bekend. In 1915 vindt een algehele herziening van de polderindeling plaats.


Op 17 juni 1904 verleent het bestuur van de polder Brandwijk en Gijbeland toestemming aan het bestuur van de polder Langenbroek een overlaat te plaatsen in de kade van polder Langenbroek.

De samenwerking tussen de besturen van deze polders is goed zoals ook blijkt uit een brief van 25 juni 1859 waarin het bestuur van de polder Brandwijk en Gijbeland aangeeft het bestaande contract over de waterlozing van de polder Langenbroek met de meeste inschikkelijkheid te respecteren.
In 1864 koopt koopman Jan Barendszn Streefland uit Streefkerk drie aaneengesloten percelen grond met een oppervlakte van 4.78.96 hectare in de polder Langenbroek van veehouder Jan Mourik ook uit Streefkerk. In 1878 verkoopt Jan Barendszn Streefland de percelen land op zijn beurt aan Cornelis Koutstaal die in 1880 op een van de percelen een boerderijtje met buitenschuur bouwt dat bekend staat als het Broekse Boerderijtje. Tot 1965 zijn er verschillende eigenaren en huurders van de opstallen en het bijbehorende land. In 1962 wordt het toenmalige ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk eigenaar. Nijs Korevaar huurt het tot 1965 waarna hij naar Ottoland vertrekt. Dit is het begin van de verwerving van de polders Langenbroek en Kortenbroek door Staatsbosbeheer dat op 9 december 1982 eigenaar van het geheel wordt en waarmee natuurgebied de Donkse Laagten ontstaat.

De gevolgen van de vele watersnoden voor de Donkse of Broekse brug
Ondanks dat de omdijking van de Alblasserwaard in 1277 een feit is, slaat de waterwolf daarna vele keren toe en zijn er minimaal 33 watersnoden die de Alblasserwaard en zijn bewoners teisteren. Bij het waardhuis van de Overwaard is een steen aangebracht waarop de waterstanden van de watersnoden van 1709, 1726, 1740, 1809 en 1820 af te lezen zijn. Bij een grote watersnood hebben mensen en vee maar ook dijken, kades, bruggen en sluizen het zwaar te verduren. Dat geldt ook voor de Broekse of Donkse brug. Het bestuur van de Overwaard en de Nederwaard draaien op voor het herstel. Na elke watersnood vindt een schouw plaats waarbij de schade wordt opgenomen en dan volgt een aanbesteding en gunning van de opdracht om deze te herstellen. Zo heeft de watersnood van 1726 ernstige gevolgen voor de bruggen in het Grote of Achterwaterschap.

Op 7 februari 1726 breekt de Lingedijk bij Kedichem op twee plaatsen door opperwater. Weer staat de Alblasserwaard onder water. Het water staat bijna een meter hoger dan in 1709 en reikt tot veertien voet hoog. De schade is heel groot. Boeren uit Groot-Ammers willen bij Ammersluis de sluis openen tegen de wil van het bestuur van de Overwaard. Er ontstaan heftige protesten en de boeren beramen zelfs plannen hun zin door te drijven en met geweld de sluis te openen. Het bestuur besluit bewaking op te roepen bij de sluis in Groot-Ammers en ook bij de sluis bij Elshout. Uiteindelijk trekt het bestuur van de Overwaard aan het langste eind. De bestuurders openen de hulpgaten in de rivierdijk om het overtollige water snel te kunnen afvoeren. Op 2 maart ontvangt de substituut-watergraaf in Dordrecht het bericht dat de Donkse brug door het hoge water is weggespoeld en dat een gedeelte van deselve aan de Donk was komen aandrijven. Ook de Zijdebrug drijft weg maar die is dan nog altijd spoorloos. Herstel is nodig. Op 21 mei 1726 worden de nieuwe bruggen aanbesteed. Op 22 maart loopt het water door de gestoken hulpgaten vanuit de rivier weer naar binnen door de vele regen en harde wind. Volgens een overzicht van de geleden schade in de Alblasserwaard komt Bleskensgraaf er het slechtst vanaf.


Op 12 juni 1726 bevestigt het bestuur van de Overwaard dat de Broekse kade in drie percelen publiekelijk volgens bestek en conditie daervan sijnde is besteed alsmede van de Ammersse, Broek-, Sijde- en voetpadbruggen. Dat betekent dat het herstel van onder andere de Broekse of Donkse brug in gang gezet is.

De watersnoodrampen van 24 december 1740 en 3 januari 1741 zorgen ervoor dat er veel schade is en deze leveren ook de hoogst geregistreerde waterstand in de Alblasserwaard op. De Zijdebrug wordt wederom getroffen door het aanstormende water. Over de Donkse of Broekse brug lezen we niets waaruit we voorzichtig de conclusie kunnen trekken dat die bij deze enorme vloed gespaard blijft.
Ook de watersnood van 1809 laat zijn sporen na bij de bruggen over het Grote of Achterwaterschap. Op 30 januari 1809 breekt de Lingedijk bij Kedichem en de dijk van het kanaal van Stenenhoek door opperwater. Deze overstroming vindt plaats tijdens het koningschap van koning Lodewijk Napoleon. We zijn dan in de Franse tijd. Er zijn geen menselijke slachtoffers maar de huizen lopen veel schade op. Mensen en vee worden geëvacueerd uit de Binnenwaard. Men brengt hooi voor de dieren naar de dijken. Om het water sneller te laten wegstromen, opent men de hulpgaten bij Papendrecht die na een aanbesteding in februari in maart 1809 weer gedicht worden. Na een rondgang door het gebied laat koning Lodewijk de minister van Binnenlandse Zaken in Gorinchem achter om te helpen reddingsplannen te maken. In Streefkerk zijn maar liefst 21 gezinnen die zo te lijden hebben onder de watersnood dat ze ondersteuning van de gemeente nodig hebben. Ze ontvangen brood. De gemeente zet alles op alles om de boeren die getroffen zijn te voorzien van hooi en ander voedsel voor de dieren. Maar liefst 38 schippers in de omgeving worden vanuit Streefkerk ingezet om te helpen mensen en dieren te evacueren uit de Alblasserwaard. Vanuit Nieuw-Lekkerland worden nog eens elf vaartuigen ingezet. Op 9 maart lezen we dat er al weer zestien beesten en enige vrachten huismeubelen naar Bleskensgraaf gebracht zijn. Op 4 mei 1809 kunnen de molens van de Nederwaard weer malen en in augustus is de Alblasserwaard weer droog. Pas op 18 en 19 augustus 1809 neemt het bestuur van waterschap de Overwaard tijdens hun tweedaagse het besluit de beschadigde bruggen te herstellen. De kosten voor hout bedragen 365 gulden. Gerard van ’t Hooft uit Dordrecht is de laagste inschrijver en mag de werkzaamheden uitvoeren. De overstroming betekent geen oogst en dus verarming voor de bewoners van de Alblasserwaard. In een verantwoordingsverslag dat het bestuur van waterschap de Overwaard in september van dat jaar maakt, lezen we dat het bestuur zichzelf op de borst klopt dat de eigen dijken het gehouden hebben en dat de overstroming van de Alblasserwaard vooral te wijten is aan het overstromen van de Zouwendijk. Deze zelfingenomenheid zou nog elf jaar duren tot het moment van de volgende overstroming. Dan breekt in 1820 de dijk in Langerak, het gebied van waterschap de Overwaard. Het positieve effect van de watersnood van 1809 is dat de verzwakte Diefdijk wordt vervangen door een nieuwe Diefdijklinie.


De strijd om het behoud van de Donkse brug
Op de in 1850 verbeterde Algemeene kaart van het koningrijk de Nederlanden samengesteld door Casparus Muller staat er zowel bij de oorspronkelijke plaats van de brug als bij de Donk een brug ingetekend. De brug op de oorspronkelijke plaats krijgt de naam Donkse brug en die bij de Donk Broekse brug. Dit blijft gehandhaafd tot en met 1876. Daarna verdwijnt de brug bij de Donk weer van de kaart. Bij de Donk heeft in die periode echter nooit een brug over het Grote of Achterwaterschap gelegen. Dit kan niet anders dan een administratieve fout op de kaart zijn.
Vernieuwing van de Donkse brug in 1905
De Donkse brug is in 1905, zeven jaar na de gedeeltelijke vernieuwing van de Zijdebrug in juni 1898, ook aan een dergelijke vernieuwing toe. Het bestuur van waterschap de Overwaard neemt in de tweedaagse bestuursvergadering van 14 en 15 april 1905 het besluit de brug gedeeltelijk te vernieuwen. Ze besluiten de ijzeren leggers voor eigen rekening te koopen, het metselwerk aan te besteden en over het resteerende te onderhandelen met J. R. Briedé te Streefkerk.
Het bestek
Daarop laat het bestuur een bestek met voorwaarden maken. De oude brug moet worden gesloopt behalve de middelste overspanning die verkeert nog in een dusdanige staat dat die in zijn geheel naar een van de einden moet worden gebracht. Ook de zogenaamde middenjukken kunnen blijven staan. Er moeten opnieuw stenen landhoofden gefundeerd op houten palen worden gemaakt. De brug krijgt een lengte tussen de landhoofden van 36 meter en 76 centimeter. De breedte van de brug moet drie meter en 60 centimeter bedragen. Ook de diepten en hoogten onder de landhoofden worden nauwkeurig bepaald. De aannemer moet zelf zorgen voor de nodige aarde bij de landhoofden. Bij het plaatsen van afsluitingspalen op 4 juni 2022 ontdekken we als bestuur van de Stichting Instandhouding Oude Donkse Brug dat het niet alleen aarde is dat de aannemer heeft gebruikt maar vooral ook veel puin. Dat correspondeert met de passage in het bestek dat de aannemer aan het Elshout 20 m3 puin en kolenas kan ophalen die hij over de opritten kan verspreiden. Aan het Elshout is ook het nodige ijzerwerk voorradig voor onder andere brugliggers die gebruikt kunnen worden. De oude leuningen van de brug voldoen nog en moeten voorzichtig uit elkaar worden gehaald en 50 van de langste stijlen kunnen weer opnieuw aangebracht worden. Op 20 augustus 1905 moeten alle materialen ter plaatse aanwezig zijn. Op 16 september van dat jaar moet het werk gereed zijn. Iedere dag dat het werk langer duurt, betekent een boete van tien gulden.
De gunning
Het gehele werk wordt in twee percelen aanbesteed. Het eerste perceel is het geheel minus het metselwerk en het tweede perceel behelst alleen het metselwerk. Gerrit Kreukniet uit Ottoland krijgt het metselwerk gegund voor een bedrag van 400 gulden. Jan Rijnder Briedé uit Streefkerk krijgt perceel één voor het bedrag van 1.100 gulden. De gunning is dus toch wat anders dan in de vergadering van 14 en 15 april 1905 afgesproken. Jan Rijnder Briedé is overigens ook degene die op 1 juli 1890 de laagste inschrijver is op de aanbesteding voor de bouw van een vaste brug over de Graafstroom in Bleskensgraaf. Hij krijgt die gegund voor het bedrag van 1.574 gulden. Hij is ook degene die in 1898 de Zijdebrug gedeeltelijk vernieuwt. Het bestuur van het waterschap de Overwaard heeft hiervoor 1899 gulden en 81 cent begroot en Jan Rijnder schrijft in voor 625 gulden. Voor dat bedrag gaat hij met die klus aan de slag en hij zal er niet veel aan hebben verdiend. Hij is een gerespecteerd bruggenbouwer uit Streefkerk.


Op 22 april 1925 verschijnt een met de hand gemaakte kadasterkaart waarop de Donkse of Broekse brug is ingetekend

Ondanks het feit dat de brug in 1905 is vernieuwd, is er ook begin 1936 een dreigende situatie voor het voortbestaan van de brug. Het bestuur van waterschap de Overwaard is klaarblijkelijk van plan de brug weg te halen want op 12 maart van dat jaar sturen belanghebbende boeren vooral vanuit Streefkerk een verzoek richting het bestuur de brug te behouden. Als reden geven ze op dat ze anders niet in staat zijn hun gewassen van het land in polder Langenbroek te halen. Ze krijgen hun zin.


In maart 1957 sluiten de bewoners van De Donk een contract met het bestuur van waterschap de Overwaard over het gebruik van de kade tussen de Donk en de Donkse brug. Op deze manier kunnen ze bij hun land in polder Langenbroek komen.

In 2019 zet het Waterschap Rivierenland definitief een streep door het voortbestaan van de Donkse of Broekse brug. Het bestuur in oprichting van de Stichting Instandhouding Oude Donkse Brug neemt dan het initiatief om de brug te behouden. Er volgen vele gesprekken met vertegenwoordigers van Waterschap Rivierenland en de gemeente Molenlanden. Uiteindelijk is de oplossing dat de gemeente Molenlanden de brug overneemt van Waterschap Rivierenland en dat de op 1 december 2020 opgerichte Stichting Instandhouding Oude Donkse Brug verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de brug.
Ik besluit dit artikel met een gedicht dat treffend het belang van de brug in zijn omgeving aangeeft.4
Ik ging naar Brandwijk om de brug te zien.
Ik zag de brug, twee overzijden
buren die elkaar zouden gaan mijden
Of is er nog behoud misschien?
Terwijl ik daaraan dacht, schrijlings op de reling gezeten
Genietend van het landschap wijd en zijd
Wolkenluchten en bloemenkleuren overal verspreid
Hoorde ik een lied dat ik nimmer zou vergeten.
’t Was een Leeuwerik, hoger en hoger stijgend naar
het hemelgewelf boven de stille polderlanden
Trillende en zuivere akkoorden klonken daar.
O, dacht ik, o, dat mijn moeder dat eens hoorde
het zou haar eindeloos bekoren
Zij is er niet meer, zij zingt nu met engelenkoren.
Noten
- Ontleend aan Harm Jan van Rees, De herkomst van de naam Gijbeland, een onderbouwde hypothese, De Binnenwaard, Molenaarsgraaf februari 2019
- Frans van Mieris, Groot charterboek, 1754
- Ontleend aan de acte van 26 november 1645, gevonden door Arie Jongeneel en aangereikt door Bert Noordergraaf
- Gedicht van Luuk Oevermans, winter 2021
Bronnen
- Beatrijs van Dijk, e.a., Tussen dijkstoel en dorpspolder. De 474 voorlopers van Waterschap Rivierenland. 1273-2005, Tiel 2017.
- Frans van Mieris, Groot charterboek, 1754.
- Luuk Oevermans, Het Broekse Boerderijtje. Leven in de Langenbroek, maart 2020.
- Merlijn Pietersma en Sanne Westerink, Werelderfgoed Kinderdijk Het Verhaal, Kinderdijk 2022.
- Harm Jan van Rees, De herkomst van de naam Gijbeland, een onderbouwde hypothese, De Binnenwaard, Molenaarsgraaf februari 2019.
- Nicolaas van Slijpe, Handvesten, keuren, privilegien, octroijen, reglementen, contracten en andere brieven van den Overwaard, Gorinchem 1782.
- Jhr. L.F. Teixeira de Mattos, De Waarden. Het land tusschen Lek en Merwede, ’s Gravenhage 1929.
- Teunis de Vaal sr., Polder Langenbroek en zijn bewoners, Kwartaalblad Historische Vereniging Binnenwaard veertiende jaargang nummer drie en vier 1997
- Drs. H.A. Visser, Land van polders en molens. De Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, Ameide 1982.
- Regionaal Archief Gorinchem, archiefbestand van waterschap de Overwaard, polder Kortenbroek en polder Langenbroek.